‏ Psalms 16:2

2) gij hebt

Deze woorden spreekt David als een voorbeeld van Christus, of [zo enigen menen] Christus zelf in den stand zijner vernedering tot zijne ziel, gelijk het Hebr. woord uitwijst; elders wordt het woord ziel uitgedrukt; Ps. 103:1.

Ps 103.1

3) de HEERE,

Anders, mijn Heere.

4) goedheid

Dat is, weldadigheid. De zin is: Ik kan U, o God, met mijne weldaden niets aanbrengen, U gene deugd doen [want Gij zijt in uzelven volmaakt en een oorsprong van al het goede]; maar wel den vromen, die op aarde leven. gelijk volgt.

‏ Psalms 50:10-12

17) duizend

Hebr. gebergten van duizend; dat sommigen overzetten: op gebergten bij duizenden, verstaande dat van de beesten.

18) bij mij

Of, aan mij, met mij; dat is, het is in mijne macht, voor mij gereed. Of het komt mij altemaal toe, Ik kan het hebben als het mij belieft, het is tot mij best; zulks dat gij ver verdoold zijt, zo gij meent dat gij mij met uw uiterlijke offeranden alleen zoudt vleien, of mijn verbond voldoen.

19) volheid

Dat is, al wat er in is, waarmede zij door mij vervuld en versierd is, gelijk Ps. 24:1, en Ps. 89:12.

Ps 24.1 89.11
Copyright information for DutKant