Matthew 21:44
46) valt, die zal verpletterd worden; Namelijk door verachting of ongeloof, 1 Petr. 2:8. 1Pe 2.8 47) valt, dien zal hij Namelijk door de last van zijn oordeel of van zijn straf. 48) vermorzelen. Grieks, wannen; dat is zo klein verbrijzelen, dat men het zou kunnen wannen of ziften; Ps. 2:9. Ps 2.9 Romans 1:24
58) Daarom heeft God Namelijk om deze afgoderij en de ontering, die zij God daarmede aandeden. Zie Ps. 106:20; Jes. 40:17,18. Ps 106.20 Isa 40.17,18 59) overgegeven Dat is, die hun kwade begeerten niet ingetoomd, maar hun gang hebben laten gaan, Ps. 81:13; Hand. 14:16, en zich door Zijn rechtvaardig oordeel van Zijne gaven, die zij verachtten en misbruikten, meer en meer ontbloten, Matth. 25:28, en hen verlatende den Satan overgegeven, die hen tot alle boosheid verzoekt en verleidt; 1 Sam. 16:15; Matth. 6:13. Ps 81.12 Ac 14.16 Mt 25.28 1Sa 16.15 Mt 6.13 60) in de begeerlijkheden hunner harten In Rom. 1:26 wordt hetzelfde gezegd, tot oneerlijke bewegingen; niet dat God zulke oneerlijke begeerlijkheden of bewegingen werkt, want die zijn uit God niet; Jak. 1:13; 1 Joh. 2:16; zie hiervan breder de voorgaande 59 aantekeningen. Ro 1.26 Jas 1.13 1Jo 2.16 61) onder elkander te onteren. Of, in zichzelven. Romans 9:17
48) tot Farao: Met dit voorbeeld van Farao bewijst hij het tweede lid van het antwoord op de voorgaande tegenwerping, namelijk dat er ook gene onrechtvaardigheid is ten aanzien van degenen, die in hunne zonden worden verlaten en verworpen, dewijl God zulks rechtvaardiglijk doet en tot eer van Zijnen naam richt. 49) verwekt, Dit woord verwekken kan genomen worden, f voor de verwekking van Farao tot het koninkrijk, f voor zijne behoudenis in het midden van al de plagen, die God over hem en zijn volk had gebracht. En ook wordt tevens daaronder verstaan zijne verharding tegen het volk Israls en Gods bevel, gelijk uit het besluit van Paulus in Rom. 9:18 blijkt; niet dat Hij hem tot zondigen zou hebben verwekt, hetwelk niet zijn kan, Jak. 1:13, maar omdat Hij hem rechtvaardig in zijne zonden heeft verlaten, en aan zijn eigen boze en hoogmoedige begeerten overgegeven, waardoor hij tegen God en Zijn gebod zolang heeft geworsteld, totdat God de verdiende straf over hem heeft uitgevoerd, en Zijne eer en macht alzo voor de gehele wereld aan hem betoond. Zie Spreuk. 16:4; Habak. 1:12. Ro 9.18 Jas 1.13 Pr 16.4 Hab 1.12
Copyright information for
DutKant