‏ Judges 9:56-57

79) wederkeren heet kwaad van Abimelech,

Te weten, op Abimelechs hoofd; dat is, betaalde, vergold hem. Zie boven, Richt. 9:24.

Jud 9.24

80) zijn zeventig broederen.

Zijn eigen broeders en zijns vaders echte zonen, boven, Richt. 9:5, daar hijzelf maar een zoon van een bijwijf was, zie Richt. 8:30,31.

Jud 9.5 8.30,31
81) lieden van Sichem

Die Abimelech geholpen hadden in zijn tirannisch voornemen, boven, Richt. 9:24.

Jud 9.24

82) de vloek van Jotham,

Zie boven, Richt. 9:20.

Jud 9.20

‏ Matthew 23:34-35

40) schriftgeleerden,

Dit woord wordt hier genoemen voor oprechte leraars, hoedanig een schriftgeleerde Ezra is geweest; Ezra 7:6; Matth. 13:52.

Ezr 7.6 Mt 13.52
41) bloed, dat vergoten is

Dat is, de straffen om al het bloedvergieten der rechtvaardigen, gelijk Matth. 27:25; want de kinderen die het kwade voorbeeld van de misdaden hunner ouders volgen, worden derzelver zonde en straf deelachtig; Exod. 20:5.

Mt 27.25 Ex 20.5

42) Barachia,

Deze wordt ook Jochannan genaamd, 1 Kron. 6:9, en Jojada, 2 Kron. 24:22, en hier Barachia. En deze Zacharias is een van de laatste profeten geweest, wiens door of vermoorden in het Oude Testament met name verhaald wordt, en wiens bloed, gelijk ook het bloed van Abel, tot God om wraak geroepen heeft.

1Ch 6.9 2Ch 24.22

‏ Matthew 27:25

21) Zijn bloed [kome]

Dat is, zo dit bloed onschuldig vergoten wordt, de straf of wraak van God daarvan kome op ons en onze nakomelingen. Hetwelk ook kort daarna door de Romeinen geschied is en nog geschiedt; Matth. 24:21. Dergelijks manier van spreken zie Lev. 20:9, en 2 Sam. 1:16.

Mt 24.21 Le 20.9 2Sa 1.16

‏ Acts 5:28

42) ernstiglijk

Grieks met aanzegging aangezegd. Hebre‰n.

43) in dezen Naam

Dat is, van dezen Jezus. Zie Hand. 4:18.

Ac 4.18

44) het bloed van

Dat is, de straf van het bloed, dat wij vergoten hebben, dezen Jezus dodende, alsof wij Zijn bloed onschuldig vergoten zouden hebben. Zie Matth. 27:24,25.

Mt 27.24,25

‏ Acts 18:6

13) schudde hij

Dit was een teken dat zij met hen gene gemeenschap meer wilden hebben.

14) Uw bloed [zij]

Dat is, de straf, niet alleen des tijdelijken maar ook des eeuwigen doods, haalt gij uzelven door uw eigen schuld op den hals. Zie van deze manier van spreken Lev. 20:9,12; 2 Sam. 1:16; Matth. 27:25.

Le 20.9,12 2Sa 1.16 Mt 27.25

15) ik ben rein;

Namelijk van uw bloed en verderf, overmits Ik u getrouwelijk voor het verderf heb gewaarschuwd en den weg der zaligheid aangewezen, dien gij niet hebt willen volgen; Ezech. 33:8,9; Hand. 20:26.

Eze 33.8,9 Ac 20.26
Copyright information for DutKant