Job 15:30
57) duisternis Te weten, der ellende en katijvigheden, als hij eenmaal in deze zal gekomen zijn; zie boven, Job 15:22. Job 15.22 58) vlam Te weten, der tegenheden en plagen. Alzo Jes. 29:6, en Jes. 43:2; Jer. 48:45; Klaagl. 2:3. Isa 29.6 43.2 Jer 48.45 La 2.3 59) wijken Dat is, vergaan en teniet worden. Of, hij zal moeten afhouden van hem, tegen welken hij zich gesteld had; zie boven, Job 15:25. Job 15.25 60) het geblaas Dat is, voor Gods toorn; zie boven, Job 4:9, en de aantekening. Job 4.9 Psalms 66:12
21) hoofd Dat is, ons behandeld als slaven en beesten, die men berijdt en als met voeten treedt. Of, als een algemene weg, waarover elkeen gaat en rijdt. Verg. Jes. 51:23. Isa 51.23 22) vuur Dat is, allerlei groot kruis, waarin geen uitkomst scheen te zijn. Verg. Jes. 43:2; Ezech. 15:6,7, en zie 2 Sam. 22:17, en Job 15:34. Isa 43.2 Eze 15.6,7 2Sa 22.17 Job 15.34 23) overvloeiende Of, in ene plaats, die overvloediglijk ververst. Hetzelfde Hebr. woord staat ook in Ps. 23:5. Ps 23.5 Isaiah 9:19
83) snijdt, Te weten spijs of voeder. Anders: houwt, afhouwt. De zin is: Er zal zulk gebrek en hongersnood zijn, dat een ieder zal toegrijpen en toetasten, houwen en snijden, waar hij enigszins kan bijkomen, en nog zal het hem niet helpen. 84) zijns arms eten; Dat is, van zijn naaste, op wien hij zich tevoren verlaten had. De zin is: De inwoners van het land van Isral zullen elkander vernielen; gelijk straks in Jes. 9:20 breder gezegd wordt. Isa 9.21 Isaiah 26:11
29) is Uw hand Dat is, al zijn uw grote daden en wonderwerken openbaar en ogenschijnlijk, zij merken het niet. 30) zij zien het niet; Te weten, uwe vijanden, de goddelozen. 31) zij zullen het zien, Zij zullen het moeten merken, of zij willen of niet; namelijk als zij door uw grote straffen en tot hun uiterste verderf bevinden zullen hoe machtig Gij zijt om uwe vijanden te straffen. 32) [vanwege] Hebreeuws, vanwege den ijver des volks. De zin is: Zij zullen beschaamd staan als zij zullen zien den groten ijver, dien Gij betonen zult in het redden van uw volk uit de hand hunner vijanden. Anders: door den ijver van uw volk; [dat is, door den ijver, waarmede Gij over uw volk ontstoken zijt], ook door het vuur uwer vijanden, [dat is, door hetwelk Gij uwe vijanden haat] zult Gij hen verteren. Naar welke zin hier twee oorzaken worden aangewezen, die God hebben bewogen de goddelozen [van wie Jes. 26:10 gesproken is] te verdelgen: vooreerst de liefde, die Hij zijn volk toedraagt, ten andere den brand des toorns, waarmede Hij tegen zijne vijanden ontstoken is. Isa 26.10 33) het vuur Van het woord vuur, voor den toorn en wraak Gods, zie Job 20:26, en Job 22:20. Job 20.26 22.20 Ezekiel 30:8
20) vuur in Egypte zal hebben gelegd, Van oorlog, ellende en plagen, [zie Job 15:34; Jer. 49:27, boven Ezech. 28:18, en Amos 1:4, enz.] waardoor Egypte zal verteerd worden, alzo onder Ezech. 30:14,16. Job 15.34 Jer 49.27 Eze 28.18 Am 1.4 Eze 30.14,16
Copyright information for
DutKant