Jeremiah 23:6
12) Zijn dagen Des Heeren Christus; dat is, in den tijd van het Nieuwe Testament. Zie Hand. 3:24. Ac 3.24 13) Juda Versta door Juda en Isral Gods kerk, ook Jeruzalem genoemd, onder Jer. 33:16, en Jezus Christus' volk; Matth. 1:21. Jer 33.16 Mt 1.21 14) zeker wonen; Gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, en dienvolgens vrede hebbende met God door onzen Heere Jezus Christus, enz., Rom. 5:1. Ro 5.1 15) men Hem zal noemen: Hebreeuws, Hij zal, enz.; dat is, men zal Hem noemen, of Hij zal genoemd worden, [gelijk elders dikwijls] te weten van zijn volk, gelijk het volgende woord, onze, verklaart. 16) De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID. Vergelijk Deut. 6:25; Richt. 6:24, en wijders 1 Cor. 1:30; Dan. 9:24; idem onder Jer. 33:16. Hebreeuws, Jehova Tzidkenu; hetwelk van sommige overzetters als een eigen naam alzo in den tekst gesteld wordt. De 6.25 Jud 6.24 1Co 1.30 Da 9.24 Jer 33.16
Copyright information for
DutKant