‏ Hosea 1:9

24) Hij zeide:

De Heere.

25) de uwe niet zijn.

Dat is, Ik zal ulieder God niet zijn, gelijk dit sommigen aldus aanvullen: zo zal Ik [ook] ulieder [God] niet zijn, gelijk God elders dikwijls spreekt. Vergelijk boven Hos. 1:7 met de aantekening, en zie Gen. 17:7, en Deut. 7:6. Door de geboorte van deze drie kinderen menen sommigen afgebeeld te zijn drie‰rlei staat van het volk van Isra‰l, telkens meer vervallende in zonden en zwaarder van God gestraft.

Ho 1.7 Ge 17.7 De 7.6

‏ Hosea 1:11

27) En de kinderen van Juda,

Hoewel sommigen dit enigszins verstaan van de verlossing uit de Babylonische gevangenschap, wanneer de verstrooide en overgebleven vrome Isra‰lieten, door al de geleden plagen bijkans teniet geworden zijnde, zich zeer gaarne zouden voegen bij de optrekkende Joden, zo ziet het nochtans eigenlijk op de verzamelingen der kerk van het Nieuwe Testament uit Joden en heidenen, onder ‚‚n Hoofd Jezus Christus door geloof en ware bekering. Vergelijk Jer. 23:6, enz., en Jer. 31:5,6,9, en Jer. 50:4, enz.

Jer 23.6 31.5,6,9 50.4

28) land optrekken;

Van hun lichamelijke gevangenschap, en eigenlijk uit de geestelijke gevangenschap zich begeven tot Gods kerk.

29) want de dag van Jizreel zal groot zijn.

Of, omdat de dag van Jizre‰l groot zal geweest zijn. Versta, Isra‰ls nederlaag en verwoesting, waarvan boven Hos. 1:5. De zin is dat dit oordeel Gods en al de volgende of gevolgde straffen hen daartoe zullen bewegen. Sommigen verstaan door Jizre‰ls dag den dag van Isra‰ls verlossing, die heerlijk zal zijn, gesteld tegen den dag hunner nederlaag in Jizre‰l, en daarom ook genoemd Jizre‰ls dag; dat is Isra‰ls dag. Vergelijk onder Hos. 2:21. Deze verklaring komt met het voorgaande wel overeen. Alzo wordt iemands dag in de Schriftuur genoemd, de tijd in welken iemand iets bijzonders goeds of kwaads van God naar zijn bestemden raad wordt toegeschikt.

Ho 1.5 2.22

‏ Hosea 3:5

16) David, hun koning;

Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.

Jer 30.9 Eze 34.23 37.24

17) vrezende komen tot den HEERE

Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.

Ho 11.10,11 Mic 7.17 Isa 13.8

18) laatste der dagen.

Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.

Ge 49.1 Isa 2.2 Mic 4.1 Heb 1.1

‏ Hosea 11:12

Copyright information for DutKant