‏ Ezekiel 2:2

4) de Geest,

Versta, den Geest Gods, die hem bekwaam maakte om te doen wat God hem beva; Jes. 48:16, en Jes. 61:1; alzo onder Ezech. 3:24.

Isa 48.16 61.1 Eze 3.24

5) Dien,

Te weten den Heere, die op den troon zat.

‏ Ezekiel 3:12

20) Geest mij op,

Zie boven Ezech. 2:2.

Eze 2.2

21) een stem van grote ruising,

Te weten gemaakt door de dieren, engelen, of cherubim; zie Ezech. 3:13.

Eze 3.13

22) Geloofd zij de heerlijkheid

Vergelijk Jes. 6:3; Luk. 2:13,14; Openb. 4:8.

Isa 6.3 Lu 2.13,14 Re 4.8

23) des HEEREN

Die boven op den troon zat; zie boven Ezech. 1:26. De zin is dat zijne heerlijkheid niet zou verminderd worden door de verwoesting der stad Jeruzalem en van den tempel, maar veelmeer verheven door de bewijzingen zijner gerechtigheid tegen de afvallige Joden.

Eze 1.26

24) uit Zijn plaats!

Te weten verhuizende en scheidende. Versta door deze plaats Jeruzalem en voornamelijk den tempel, dien God tot zijne woning, als een teken zijner tegenwoordigheid onder dat volk verkoren had; 1 Kon. 8:13; 2 Kron. 6:2; Ps. 132:13,14. Deze plaats zou God voor een tijdlang verlaten; Hos. 5:15; Micha 1:3.

1Ki 8.13 2Ch 6.2 Ps 132.13,14 Ho 5.15 Mic 1.3

‏ Ezekiel 8:3

12) Hij stak de gelijkenis ener hand uit,

Te weten welke gelijkenis en gedaante beschreven is in Ezech. 8:2.

Eze 8.2

13) het haar mijns hoofds;

Of, haarlokken.

14) Geest

Dat is de Heilige Geest, die hem dit gezicht vertoonden. Zie boven Ezech. 1:12.

Eze 1.12

15) voerde mij op

Dat is geschied in den geest, niet in het lichaam, door optrekking der zinnen en niet door verandering der plaatsen. Want de profeet verklaart zichzelven terstond, zeggende: In de gezichten Gods. Vergelijk onder Ezech. 11:24.

Eze 11.24

16) in de gezichten Gods te Jeruzalem,

Te weten die God door zijn Geest in mijne zinnen wrocht. Alzo boven Ezech. 1:1, en onder Ezech. 40:2.

Eze 1.1 40.2

17) [voorhof],

Dit woord is in den Hebreeuwsen tekst uitgedrukt, onder Ezech. 10:3. Zie van dit voorhof 1 Kon. 6:36. Sommigen verstaan dit van het binnenste deel des groten voorhofs, anders genaamd het voorhof des volks; anderen van den ingang des groten voorhofs.

Eze 10.3 1Ki 6.36

18) een beeld

Men houdt dit beeld het beeld van Ba„l geweest te zijn, die Achaz een altaar opgericht had. 2 Kon. 16:01, enz. hetwelk Hizkia daarna verstoord maar Manasse weder opgericht heeft; 2 Kon. 21:3. Is daarna weder afgebroken van Josia, en herstel van Joahaz en zijne broeders.

2Ki 16.1 21.3

19) ijvering,

Zo genaamd omdat de afgodendienst, daaraan van de Joden gedaan, God tot ijver verwekte, dat is vergramde en tergde, overmits de eer en de dienst, die zijn volk Hem alleen, als den enigen bruidegom deszelven schuldig was, dezen afgoden toegedragen werd. Zie Exod. 20:5 en Lev. 20:5.

Ex 20.5 Le 20.5

20) tot ijver verwekt.

Namelijk den Heere. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Deut. 4:24.

De 4.24
Copyright information for DutKant