Ezekiel 16:16-19
53) hoogten, Versta, altaren in hoge plaatsen den afgoden opgericht, en met bonte of breed geplekte klederen behangen, opdat zij, van verre gezien zijnde, de voorbijgangers tot afgoderij zouden aantrekken. Deze worden hier vergeleken bij de bedden der hoeren, welke schoon en kostelijk opgepronkt worden, om de minnaars aan te lokken, Spreuk. 7:16; waarom ook deze afgodische plaatsen der afgodendienaren bedden genaamd worden, Jes. 57:7. Pr 7.16 Isa 57.7 54) [zulks] is niet gekomen, De zin is dat het de Joden zo grof maakten met hunne afgoderij, dat zij huns gelijken niet hadden noch hebben zouden. 55) de vaten uws sieraads Het Hebreeuwse woord wordt in het algemeen genomen voor allerlei vatentuig, gereedschap, of huisraad, dat van goud, zilver, enz. gemaakt is. Vergelijk Lev. 15:4. Le 15.4 56) Mijn goud en van Mijn zilver, Dat is, hetwelk Ik u gegeven had tot noodzakelijk gebruik en matig sieraad. Vergelijk Hos. 2:8. Ho 2.9 57) mansbeelden Het schijnt dat hier mansbeelden genaamd worden, en niet vrouwenbeelden, omdat Jeruzalem hier ingevoerd wordt onder de persoon van ene hoer, die zich met alle mannen vermengt. Of, omdat zij enige beelden hebben gehad in den vorm van een man, zeer onkuis en ijselijk afgebeeld. 58) gemaakt, Te weten van dat goud en zilver. 59) gehoereerd. Te weten met aan die offeranden te doen, hen aan te roepen en alle godsdienstige eer te bewijzen. 60) hebt ze bedekt; Te weten uwe beelden, en dat, om die ook met kostelijk sieraad te vereren, hetwelk mede afgoderij is. 61) Mijn olie Die Ik u tot ander gebruik gegeven heb, en onder anderen tot mijn dienst; zie Gen. 28:18; Exod. 27:20,21, en Exod. 30:7; Lev. 2:1,2, en Lev. 8:2, en Richt. 9:9. Ge 28.18 Ex 27.20,21 30.7 Le 2.1,2 8.2 Jud 9.9 62) reukwerk Van het reukwerk uit verscheidene specerijen tot het gebruik van den godsdienst gemaakt, zie Exod. 30:34,35. Ex 30.34,35 63) hun aangezichten gesteld Te weten der beelden. 64) liefelijken reuk; Vergelijk Gen. 8:21. Ge 8.21 Hosea 2:8-9
21) Mijn koren wegnemen Vergelijk Ezech. 16:17,18,19, met de aantekening. Eze 16.17,18,19 22) op zijn tijd, Als Ik dat beloofd had en placht te geven; of in den oogst, als het rijp zal zijn, en gij het koren en de most enz. meent in te zamelen. 23) wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, Dat is, hun ontnemen; alsof de Heere zeide: Het is aan hen kwalijk besteed, zij zijn het niet waard, daarom zal Ik het redden uit de handen dezer misbruikers, die het ten onrechte bezitten. 24) dwaasheid ontdekken Of, schandelijkheid. Zie Gen. 34:7; Jer. 13:22; Ezech. 16:36,37. Ge 34.7 Jer 13.22 Eze 16.36,37
Copyright information for
DutKant