Ezekiel 16:10-13
30) Ik bekleedde u ook Dat is, Ik heb u overvloediglijk voorzien, niet alleen naar het lichaam van al hetgeen u nodig was, maar met geestelijke goederen en weldaden zo verrijkt en vervuld, dat gij onder andere volken uitsteekt, Gen. 12:2,3; Num. 24:5,6,7,17,18,19; Deut. 4:6,7,8; Ps. 132:13,14,15, enz. en door mijn huwelijk ene koningin geworden zijt; zie Ps. 45:10,11,12,13,14, enz. Zie ook onder Ezech. 16:13. Ge 12.2,3 Nu 24.5,6,7,17,18,19 De 4.6,7,8 Ps 132.13,14,15 45.9 Ps 45.10,11,12,13 Eze 16.13 31) gestikt werk, Of, borduurwerk; alzo onder Ezech. 16:18. Eze 16.18 32) dassenvellen, Zie van deze Exod. 25:5. Ex 25.5 33) fijn linnen, Zie Gen. 41:42. Ge 41.42 34) armringen aan uw handen, Zie Gen. 24:22. Ge 24.22 35) keten Zie van dit woord ook Gen. 41:42. Ge 41.42 36) hals. Hebreeuws, keel, of gorgel. 37) voorhoofdsiersel Zie Gen. 24:22. Ge 24.22 38) aan uw aangezicht, Of, over uwen neus, of aan uw voorhoofd. Zie Gen. 24:47. Ge 24.47 39) oorringen aan uw oren, Zie hetzelfde woord in dezelfde betekenis Gen. 35:4. Ge 35.4 40) een kroon der heerlijkheid op uw hoofd. Of, ene kroon des sieraads; dat is een heerlijke of sierlijke kroon. Zie Spreuk. 4:9, en de aantekening. Pr 4.9 41) Zo waart gij versierd Door al deze gelijkenissen, genomen van lichamelijken sieraad, nooddruft, schoonheid en voorspoed, wordt afgebeeld de overvloed der geestelijke gaven, waarmede God het Isralietische volk boven andere natin verheven had, als daar waren de geving der wet, de openbaring van de hemelse leer, de gave der profetie, het priesterdom, de zuivere godsdienst, de wonderen, de hoop van het toekomende leven, enz. 42) gestikt werk; Of, borduurwerk. 43) meelbloem, Versta onder de soorten van leeftocht hier verhaald, al wat nodig is tot onderhouding des levens en aangenaam tot deszelfs vermaking. 44) gans Hebreeuws, in zeer zeer. 45) zeer schoon, Dat is, zeer aangenaam en van alle volken met verwondering aangezien. 46) dat gij een koninkrijk werdt. Dat is, dat gij uw eigen koningen gehad hebt, die u regeerden. Of, gij hadt voorspoed in het koninkrijk; te weten meest onder de regering van de koningen David en Salomo. De koninklijke hoogheid was den Isralieten beloofd, Gen. 17:6 en Gen. 49:10. Ge 17.6 49.10 Ezekiel 23:26
Copyright information for
DutKant