Exodus 16:35
54) een bewoond land kwamen; Dit wordt gesteld tegenover de woestijn. Proverbs 31:15
37) huis Dat is, haar huisgezin. Zie Gen. 7:1. Ge 7.1 38) spijze, Het Hebreeuws woord tereph betekent wel eigenlijk roof, of kost, die met roven gekregen wordt; gelijk Num. 23:24; Job 24:5; maar het is ook voor anderen kost genomen, gelijk hier en Ps. 111:5; Mal. 3:10; gelijk ook het woord hitriph, boven Spreuk. 30:8, zoveel is als voeden met gewone spijs. Nu 23.24 Job 24.5 Ps 111.5 Mal 3.10 Pr 30.8 39) bescheiden Zie Job 23:12. Job 23.12 Malachi 3:10
32) in het schathuis, Dat is, in mijne schatkamer, waar men bijeen bewaarde al hetgeen tot onderhoud van den godsdienst behoorde. Zie 1 Kron. 26:20; Neh. 10:38. 1Ch 26.20 Ne 10.38 33) beproeft Mij nu daarin, Te weten, of Ik u niet zal zegenen, als gij de tienden, en alles wat tot mijn godsdienst behoort, oprechtelijk levert. 34) opendoen zal Te weten, ter bekwamer tijd. De zin is: Dan zal Ik ulieden overvloedigen en tijdigen regen geven. 35) de vensteren des hemels, Of, sluizen; zie Gen. 7.:11. Ge 7.11 36) zegen Zegen is hier te zeggen vruchtbaren en overvloedigen regen. 37) afgieten, Hebr. ijdelen, of ijdel maken. De zin is: In zulk een overvloed, dat het zal schijnen dat Ik al mijne schatkamers ijdel of ledig maak. 38) zodat er geen [schuren] genoeg wezen zullen. Hebr. tot niets genoeg. De zin is: Ik zal ulieden zoveel vruchten en overvloed geven, dat gij ze niet allen zult kunnen inzamelen, noch schuren en vaten genoeg hebben om dezelve daarin te laten.
Copyright information for
DutKant