‏ Deuteronomy 28:58

62) Naam, den HEERE, uw God;

Vergelijk Gen. 2:4; Lev. 24:11; 2 Sam. 6:2, den naam des HEEREN; dat is, de HEERE zelf, wien alleen deze naam JEHOVAH toekomt, te weten, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, als zijnde de enige ware God, in wezen, eigenschappen, heerlijkheid, werkingen, enz.

Ge 2.4 Le 24.11 2Sa 6.2

‏ Psalms 20:1

1) opperzangmeester.

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) naam

Zie 2 Sam. 6:2, en verg. onder Ps. 20:8.

2Sa 6.2 Ps 20.7

3) zette

Hebr. eigenlijk, verheffe, of verhoge u.

4) een hoog

Waar gij verzekerd mocht zijn tegen het geweld der vijanden. Zie 2 Sam. 22:3; dat is, Hij beware en beschutte u.

2Sa 22.3

‏ Psalms 52:9

21) veelheid

Of, grootheid.

22) beschadigen.

Hebr. door zijne schade, of ellende, jammer, leed; te weten, dat hij den vromen aandeed, gelijk Ps. 52:4.

Ps 52.2
Copyright information for DutKant