‏ Deuteronomy 28:50

50) stijf van aangezicht,

Dat is, Hebreeuws eigenlijk sterk, onbeschaamd, hard, onbewegelijk, dat niemand zal ontzien of verschonen, over niemand bewogen worden, hij zij oud of jong; gelijk in het volgende verklaard wordt. Alzo Dan. 8:23.

Da 8.23

51) aangezicht des ouden

Vergelijk boven, Deut. 1:17.

De 1.17

‏ Judges 14:4

7) HEERE was,

Die hierdoor voorhad Simson de occasie of gelegenheid te geven tot volvoering van zijn roeping.

8) Hij gelegenheid zocht

Te weten, Simson. Want hoewel hij van God daartoe geroepen was, mocht hij evenwel, hetgeen zonder dat goed en recht was alzo zoeken te beginnen, dat de mensen hem met reden geen ongelijk konden geven.

9) van de Filistijnen;

Dat zij van hun zijde hem occasie mochten geven, om tegen henlieden te beginnen.

10) heersten te dier tijd over Isra‰l.

Zie boven, Richt. 13:1.

Jud 13.1

‏ Psalms 114:1

1) Isra‰l uit Egypte toog,

Dat is, het volk Isra‰l, de Isra‰lieten.

2) het huis Jakobs

Dat is, het geslacht, de nakomelingen.

3) een vreemde taal had;

Of, onbekende, zeldzame spraak; verstaande daarbij de taal der Egyptenaars. Het woord dat hier in den Hebr. tekst staat, wordt nergens anders dan hier gevonden. De apostel noemt 1 Cor. 14:11 een barbaar, die een vreemde, onbekende spraak gebruikt.

1Co 14.11
Copyright information for DutKant