‏ 2 Samuel 8:18

37) Krethi en de Plethi;

Over welke Benaja overste was. Zie 2 Sam. 20:23; 1 Kron. 18:17. Van Krethi en Plethi, zie 1 Kon. 1:38.

2Sa 20.23 1Ch 18.17 1Ki 1.38

38) prinsen.

Of, hoofdofficieren. Van het Hebreeuwse woord [dat anders gemeenlijk priesters betekent], zie Gen. 41:45. Hier kan het geen priesters betekenen, omdat Davids zonen uit den stam van Juda waren, niet uit den stam van Levi. Dit woord wordt 1 Kron. 18:17 aldus verklaard: Davids zonen waren de eersten aan de hand des konings, of den koning ter hand, gelijk men zegt.

Ge 41.45 1Ch 18.17

‏ 2 Samuel 15:18

28) knechten

Dat is, officieren en hovelingen, gelijk dikwijls.

29) Krethi

Dat is, zijn lijfgarde. Zie 1 Kon. 1:38.

1Ki 1.38

30) Gath

Zie boven, 2 Sam. 6:10, en 2 Sam. 8:1.

2Sa 6.10 8.1

31) te voet gekomen waren,

Hebreeuws, op zijn voeten. Versta, dat een ieder van hen te voet gekomen was.

‏ 1 Kings 1:33

44) uws heren,

Dat is, mijn knechten, die mij tot nu toe getrouwelijk gediend hebben. Anders, uwer heren, in het getal van velen; dat is, mijn en Salomo's knechten. Versta door dezen des konings trawanten, lijfwacht, en die in den oorlog rondom zijn persoon vochten.

45) rijden op de muilezelin,

Dit was een teken der koninklijke waardigheid en eer, tot welke de koning iemand verheffen wilde. Vergelijk Gen. 41:43; Esth. 6:8.

Ge 41.43 Es 6.8

46) Gihon.

De naam van een fontein, vloeiende aan de westzijde van den berg Zion, 2 Kron. 32:30, en is te onderscheiden van een rivier van het paradijs, ook zo genoemd, Gen. 2:13.

2Ch 32.30 Ge 2.13
Copyright information for DutKant