‏ 2 Samuel 1:19

29) Sieraad van Isra‰l,

Alzo noemt hij God, van welken al Isra‰ls heerlijkheid en sieraad afkwam. Vergelijk Deut. 4:7,8, en Deut. 33:29. Anderen duiden het op Saul, of het beloofde land.

De 4.7,8 33.29

30) hoogten

Te weten, op de bergen van Gilboa [2 Sam. 1:21, en 1 Sam. 31:8], die hij Gods hoogten noemt, omdat ze God bijzonderlijk [als in Isra‰l gelegen] toebehoorden.

2Sa 1.21 1Sa 31.8

‏ Psalms 48:2

‏ Jeremiah 3:19

52) Ik zeide wel:

Dat is, Ik dacht, als terstond wederom; menselijkerwijze van God, als bij zichzelven aldus denkende en beraadslagende, gesproken, om de onwaardigheid van dit volk [waarvan wijders Jer. 3:20], en de grootheid zijner genade uit te drukken; alsof God zeide: Maar hoe zal Ik daartoe komen, dat Ik van zulk boos volk mij ene kerk maak, en hen tot mijne kinderen en erfgenamen van het hemelse en heerlijke Kana„n met de menigte d er heidenen, aanneem? Waarop God als bij zichzelven aldus antwoordt: Ik zal maken door mijnen Geest der bekering en des kindschaps, dat zij zich bekeren, [gelijk volgt] en in geloof tot mij roepen: Abba, en van mij niet afwijken; zie Jer. 32:40; Rom. 8:15. Sommigen nemen dit vers als een vervolg van de voorgaande belofte, en stellen het aldus: Ook zeide Ik, of want Ik zeide, hoe zal Ik, enz., verwonderenderwijze; en in het volgende: Ook zeide Ik, gij zult tot mij roepen, enz.

Jer 3.20 32.40 Ro 8.15

53) gewenste

Hebreeuws, land der begeerte, van den wens; zie Ps. 106:24.

Ps 106.24

54) sierlijke

Hebreeuws, erfenis des sieraads. Aldus was Kana„n genoemd, zijnde een voorbeeld van het hemelse Kana„n; zie Ezech. 20:6; Dan. 8:9, en Dan. 11:16,41,45.

Eze 20.6 Da 8.9 11.16,41,45

55) tot Mij roepen:

Of, mij noemen.

‏ Ezekiel 20:6

13) vloeiende van melk en honig,

Zie Exod. 3:8.

Ex 3.8

14) hetwelk het sieraad is van alle landen.

Alzo onder Ezech. 20:15, en Ezech. 26:20. Zie ook van de heerlijkheid van het land Kana„n, Deut. 8:7, en Deut. 32:13; Ps. 106:24.

Eze 20.15 26.20 De 8.7 32.13 Ps 106.24

‏ Ezekiel 20:15

35) hief Ik ook Mijn hand op

Zie boven Ezech. 20:5.

Eze 20.5

36) vloeiende van melk en honig,

Zie boven Ezech. 20:6.

Eze 20.6

‏ Daniel 11:16

72) hij,

Te weten Antiochus, de koning van het noorden.

73) hem komt,

Tegen Ptolomeus Epifanes.

74) in het land des sieraads,

Dat is, in het Joodse land. Zie de aantekening boven Dan. 8:9. Anderen: in het land Zebi. Dani‰l geeft met deze woorden te verstaan dat Antiochus niet alleen Egypte zou aantasten, maar ook Judea, hetwelk hij den Joden tevoren zegt, opdat zij zouden weten dat het alles geschiedt door de voorzienigheid van God.

Da 8.9

75) de verderving zal in zijn hand wezen.

Dat is, hij zal het gehele Joodse land kunnen verderven. Of de zin is: Hij zal kunnen doen en volbrengen wat hij wil. Alzo wordt het woord voleinding somtijds genomen voor vervulling en volbrenging, maar meest betekent het een uiterste verderving. Zie Gen. 18:21. Zie de vervulling dezer profetie bij Josefus lib. 12. Antiq.cap. 3, en Polyb.lib. 11.

Ge 18.21
Copyright information for DutKant