‏ 1 Samuel 25:8

11) uw jongelingen,

Dat is, uw herders en knechten, die bij uw schapen geweest zijn.

12) dan deze jongelingen

Zij verhalen Davids woorden, daarom spreken zij van zichzelven als van een derden persoon. Zij willen zeggen: Laat ons, die jongelingen of knechten Davids zijn, en van hem tot u gezonden, genade en gunst bij u vinden.

13) op een goeden dag gekomen;

Dat is, op een vrolijken dag, dewijl gij nu de schapen ontvangt en vergadert. Het is recht en billijk, dat gij van uw overvloed den bedrukten en verjaagden wat mededeelt, volgende de wet Deut. 12:12, en Deut. 14:26,29, en Deut. 15:7.

De 12.12 14.26,29 15.7

14) uw zoon David,

Hij wil zeggen: Die u eert als een zoon zijn vader.

15) uw hand vinden zal.

Dat is, enig geschenk of gift, zo veel en wat u belieft ons te geven. Zie Richt. 9:33.

Jud 9.33
Copyright information for DutKant