‏ 1 Peter 5:1

1) ouderlingen,

Dat is, de leraars en herders der gemeente; gelijk Tit. 1:5.

Tit 1.5

2) een medeouderling,

Namelijk nevens u. Petrus verheft zich dan niet boven allen, als een hoofd van alle leraars.

3) deelachtig der

Dit kan verstaan worden van de hoop des apostels gelijk ook van alle gelovigen, Rom. 8:24; of ook van de bijzondere aanschouwing, die hem van Christus' heerlijkheid vertoond is geweest met de twee andere apostelen op den berg, Matth. 17:1; 2 Petr. 1:16,17,18, welke hiernamaals voor de gehele wereld volkomen zal geopenbaard worden; 1 Joh. 3:2.

Ro 8.24 Mt 17.1 2Pe 1.16,17,18 1Jo 3.2
Copyright information for DutKant