‏ 1 Kings 9:4

8) voor Mijn aangezicht

Zie Gen. 17:1, en boven, 1 Kon. 8:23.

Ge 17.1 1Ki 8.23

9) volkomenheid des harten,

Dat is, ongeveinsdheid, onvalsheid, eenvoudigheid. Zie Gen. 6:9.

Ge 6.9

‏ 1 Chronicles 29:17

‏ Psalms 24:4

6) rein

Dat is, vreemd van stelen, roven, doodslaan, overspel, enz. Verg. Gen. 20:5.

Ge 20.5

7) zuiver

Dat is, oprecht, ongeveinsd, in zijn gansen godsdienst.

8) niet opheft

Dat is, die zijne ziel niet begeeft tot ijdelheid of valsheid; of die geen begeerte noch verlangen heeft naar ijdelheid. Zie dezelfde manier van spreken Deut. 24:15; Jer. 22:27, en Jer. 44:14, en verg. Ezech. 24:25; Hos. 4:8. Anders, die mijne ziel; [dat is, mij, mijn heiligen naam] niet ijdellijk opneemt; dat is, in den mond neemt. Aldus zouden dit Gods eigen woorden zijn, van David hier ingevoegd tot meerderen nadruk.

De 24.15 Jer 22.27 44.14 Eze 24.25 Ho 4.8

9) bedriegelijk

Hebr. tot, in, of met bedrog; dat is, om te bedriegen, niet denkende in zijn hart hetgeen hij zweert met den mond.

‏ Psalms 73:13

23) Immers

Woorden van den profeet in zijnen strijd.

24) hart

Zie Ps. 73:1.

Ps 73.1

25) handen

Zie Ps. 26:6.

Ps 26.6

‏ Psalms 78:72

90) zeer

Hebr. met verstanden zijner palmen; dat is, Hij heeft het rijk geregeerd met grote wijsheid en voorzichtigheid.

‏ Psalms 101:2

2) wanneer

Te weten, om mij te stellen in het bezit des koninkrijks, hetwelk Gij mij beloofd hebt. Zie 1 Sam. 13:14. Anders: Als Gij tot mij zult gekomen zijn; dat is, gesteld hebben, enz.

1Sa 13.14

3) in het midden

Dat is, in de regering van mijn hof en hofgezin.

Copyright information for DutKant