1 Kings 11:31
Isaiah 30:1
1) den kinderen, Versta, de boze en onstendige burgers binnen Jeruzalem. 2) om een raadslag Om een verbond op te richten met den koning van Egypte [gelijk Jes. 30:2], tegen den koning van Babel, nadat deze koning hen onder zijne heerschappij gebracht had. Isa 30.2 3) maar niet Mij geen raad gevraagd hebbende, maar hun eigen gedachte of goeddunken volgende. 4) een bedekking Aldus noemt hij de beschutting van den koning van Egypte. 5) niet [uit] Mijn Geest, Dat is, niet door ingeven mijns Geestes. 6) om zonde tot zonde Namelijk de zonde van vertrouwen op menselijke hulp, tot de zonde der meinedigheid in het afwijken van den koning te Babel. Zie Ezech. 17:13,14,15; of de zonde van God te verlaten en op mensen te betrouwen; vergelijk Jer. 2:13. Eze 17.13,14,15 Jer 2.13 Isaiah 54:15
51) zij zullen zich Anders: [maar] wie zich tegen u in u, [dat is in uw land] vergadert; verstaande de verraders des lands. Anders: zie daar zullen zich [enigen] als vreemdelingen [bij u] onthouden. 52) niet uit Mij; Dat is, buiten mijn bevel. 53) wie zich Anders: maar wie zich als een vreemdeling bij u onthouden zal tegen u, die zal moeten vallen; of, die zich met u vergadert, tegen u zijnde, zal vallen. 54) om uwentwil Of, voor u vallen; dat is te gronde gaan, of te schande komen. Hosea 13:11
36) koning Saul. Sommigen duiden het op den eersten koning der tien stammen, Jerobeam, die uit Efram was en Isral bedorven heeft, gelijk boven is aangetekend. 37) toorn Zie 1 Sam. 8:7,8; 1 Kon. 11:33; boven Hos. 8:4. 1Sa 8.7,8 1Ki 11.33 Ho 8.4 38) [hem] weg in Mijn verbolgenheid. Saul; zie 1 Sam. 15:23, en 1 Sam. 16:1, en 1 Sam. 31:4,6. Sommigen zetten het over:Ik zal [hem] wegnemen, enz., duidende dit op den laatsten koning der tien stammen, Hosea, die van Salmanasser is overheerd, en in welken het koninkrijk van Isral een einde heeft genomen, 2 Kon. 17. Vergelijk boven Hos. 10:3,7,15. Anderen verstaan het in het algemeen van de koningen der tien stammen, met welken God hier te doen heeft, [vergelijk boven Hos. 7:16, en Hos. 8:4], en zetten het over: Ik geef een koning, enz. en neem [hem] enz. 1Sa 15.23 16.1 31.4,6 Ho 10.3,7,15 7.16 8.4
Copyright information for
DutKant