‏ 1 Corinthians 14:28-30

92) geen uitlegger is,

Namelijk •f hij zelf, die vreemde talen spreekt, •f een ander, die de gave heeft om deze vreemde talen over te zetten in bekende te vertalen.

93) zwijge in de gemeente;

Namelijk die met vreemde talen spreekt.

94) tot zichzelven

Of, bij zichzelven, in het bijzonder, niet openlijk in de gemeente.

95) tot God.

Namelijk inwendig God, die de gedachten des harten weet en alle talen verstaat, aanroepende en dankende.

96) twee of drie

Namelijk om den tijd met profeteren alleen niet door te brengen.

97) profeten

Zie 1 Cor. 14:3,4.

1Co 14.3,4

98) spreken, en dat

Namelijk in de gemeente, en dat bij beurte, 1 Cor. 14:27.

1Co 14.27

99) de anderen

Namelijk die dezelfde gaven van profeteren hebben, of de gave van de geesten te onderscheiden.

100) oordelen.

Namelijk of die profetie overeenkomt met Gods Woord, aan welke alle leringen en openbaringen moeten getoetst worden. Zie Jes. 8:20; Joh. 5:39.

Isa 8.20 Joh 5.39
101) een ander,

Namelijk die mede de gave van profeteren heeft.

102) die daar zit,

Dat is, die nog geen beurt heeft gehad om op te staan en te spreken.

103) [iets] geopenbaard is,

Namelijk dat den anderen, die daar spreekt, •f niet, •f niet zo klaarlijk is geopenbaard, als aan hem.

104) dat de eerste zwijge.

Namelijk om plaats te geven aan dien tweede, om te spreken.

Copyright information for DutKant