‏ 1 Corinthians 13:9

37) wij kennen

Namelijk nu in dit leven.

38) ten dele, en

Niet dat wij nu zouden weten al wat ons tot de zaligheid nodig is, Joh. 16:13; 1 Cor. 1:5; 2 Tim. 3:15, maar de apostel spreekt alzo ten aanzien en in vergelijking van de kennis, die wij van goddelijke zaken zullen hebben in het toekomende leven, bij welke deze onze kennis, die wij nu hebben, maar een klein deel is te rekenen.

Joh 16.13 1Co 1.5 2Ti 3.15

‏ 1 John 1:8

34) zo verleiden wij

Namelijk van den rechten weg die tot de zaligheid leidt.

35) de waarheid is in ons niet.

Dat is, Gods Woord, hetwelk de waarheid genoemd wordt, Joh. 17:17, en doorgaans anders leert. Of zulke mening of inbeelding bestaat in onwaarheid.

Joh 17.17

‏ 1 John 4:12

45) Niemand heeft

Namelijk der mensen, gelijk uitgedrukt wordt 1 Tim. 6:16.

1Ti 6.16

46) aanschouwd;

Namelijk met de ogen van het lichaam, gelijk verklaard wordt 1 Joh. 4:20. Dat is, hoewel men God niet met lichamelijke ogen kan zien en aanschouwen, zo blijkt Hij nochtans in ons als wij elkander liefhebben.

1Jo 4.20

47) blijft God in

Zie hiervan de verklaring op 1 Joh. 3:24.

1Jo 3.24

48) Zijn liefde is

Namelijk waarmee wij Hem liefhebben.

49) volmaakt.

Zie de aantekeningen 1 Joh. 2:5.

1Jo 2.5

‏ 1 John 4:18

61) in de liefde

Dat is, in degenen, die hun geloof door de liefde betonen, die waarlijk God en hun naaste liefhebben.

62) geen vrees, maar

Namelijk van verdoemd te worden in den dag des oordeels, welke vrees een slaafse vrees genoemd wordt. Want hij spreekt hier niet van de vreze Gods, die het beginsel is van alle wijsheid, Ps. 111:10 welke is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit en zorgvuldigheid om dezen niet te vertoornen; daar die ons wordt geboden; Filipp. 2:12; 1 Petr. 1:17.

Ps 111.10 Php 2.12 1Pe 1.17

63) de volmaakte liefde

Dat is, als wij God en onzen naaste oprecht liefhebben. Zie 1 Joh. 2:5.

1Jo 2.5

64) drijft de vrees buiten;

Grieks werpt. Want deze vrees is in de harten en gewetens der zondaren zo vast ingeplant, dat ze als met geweld door een sterk en oprecht geloof buiten het hart gedreven moet worden. Dat wij nu een oprecht geloof hebben, wordt gekend uit de oprechte liefde tot God en onzen naaste, die dus dit uitdrijven ook toegeschreven wordt.

65) de vrees heeft

Namelijk van verdoemd te zullen worden.

66) pijn, en die vreest,

Of straffing; dat is, kwelling, angst en benauwdheid des gemoeds, die ophoudt als wij verzekerd zijn van de oprechtheid onzes geloofs, hetwelk geschiedt zo door den geest Gods, als door de werken der liefde, welke hoe groter ze is, hoe minder de vrees en benauwdheid is.

67) is niet volmaakt in de liefde.

Dat is, heeft nog de rechte liefde niet; want zo hij deze had, hij zou de vrees uitdrijven.

Copyright information for DutKant